Ga naar inhoud. | Ga naar navigatie

Persoonlijke hulpmiddelen

Navigatie

U bent hier: Home / Blog / De juridische gevolgen van de oorlog in Irak.

De juridische gevolgen van de oorlog in Irak.

by J.L. de Kreek — last modified 01-05-2006 00:00
Opgeslagen onder:

Het politieke akkoord van de minister-president voor de oorlog in Irak heeft een groot aantal juridische gevolgen voor Nederland. In dit artikel worden twee in het oog pringende gevolgen besproken. Als eerste de civielrechtelijke aansprakelijkheid voor Nederland voor de schade die dat politieke akkoord van de minister-president heeft veroorzaakt en als tweede de strafrechtelijke aansprakelijkheid van de minister-president zelf. Dit artikel eindigt met de conclusie dat als Nederland geen strafrechtelijke maatregelen neemt tegen de Nederlandse verantwoordelijken voor de oorlog in Irak de civielrechtelijke aansprakelijkheid voor Nederland wel eens niet te overzien kan gaan worden. Toren hoge herstelbetalingen aan de slachtoffers van de oorlog in Irak zouden dan voor lang als kostenpost de rijksbegroting kunnen belasten.

Vandaag de dag kan niemand met goed fatsoen volhouden dat de oorlog in Irak legaal was. Irak had geen massavernietigingswapens en er was geen sprake van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding waartegen noodzakelijke verdediging geboden was. De oorlog in Irak werd al zeker sinds begin 1997 voorbereid door de conservatieve Amerikaanse denktank the Project for the New American Century inc (http://www.newamericancentury.org). Er was geen VN mandaat voor die oorlog en ook de zinsnede in resolutie 1441 van de VN Veiligheidsraad dat Irak ¨will face serious consequences as a result of its continued violations of its obligations¨ legitimeerde geen gewapend geweld tegen Irak. De secretaris-generaal van de VN, de heer Kofi Annan, was op 16 september 2004 ook zeer duidelijk over de juridische status van de oorlog tegen Irak. De door de Verenigde Staten geleidde invasie van Irak is volgens hem een illegale actie die tegen de regels van de Verenigde Naties in gaat. En recent betitelde de nieuwe Italiaanse premier Romano Prodi de oorlog in Irak als een ¨ernstige fout¨. Ook oud CDA minister-president Van Agt heeft zich in die termen niet onbetuigd gelaten.

Nu de minister-president namens Nederland politiek akkoord is gegaan met die illegale oorlog en al doende daarvoor draagvlak gecreëerd heeft moet Nederland er rekening mee houden dat het op enig moment aansprakelijk gesteld wordt voor de schade die de illegale oorlog tegen Irak heeft veroorzaakt. Het gezag hebbende tijdschrift The Lancet publiceerde op 20 november 2004 in nummer 9448 een wetenschappelijk onderzoek naar het aantal doden in Irak voor en na de invasie van 19 maart 2003. Het artikel komt tot de conclusie dat het jaar na het begin van de oorlog in Irak 100.000 mensen meer zijn gestorven dan gemiddeld in de jaren daarvoor in Irak. Daarnaast is de infrastructuur van Irak met de grond gelijk gemaakt, is enorme schade aangericht aan overheidsinstellingen en het cultureel erfgoed en leiden op dit moment meer kinderen aan ondervoeding dan tijdens de dictatuur van Saddam Hussein.

Naar verluid zijn er heel veel meer slachtoffers te betreuren dan the Lancet becijferd heeft omdat de anti-Irak-troepen op grote schaal onnodig veel verarmd uranium hebben gebruikt. Een kleine hoeveelheid verarmd uranium is nagenoeg onschadelijk maar in de hoeveelheden in Irak gebruikt veroorzaakt verarmd uranium een dodelijke stofwolk radioactieve fall-out. Sommige deskundigen menen zelfs dat die stofwolk een ¨lifetime genocide¨ in Irak veroorzaakt heeft. Verarmd Uranium is in termen van oorlogsvoering als mantel van een bom om twee redenen handig a) de mantel van de bom is keihard en daardoor perfect om van de bom een bunker buster te maken en b) als de mantel van verarmd uranium in de explosie van de bom verbrand levert het onbedoeld lokaal een giftige stofwolk verarmd uranium op. Heel veel van die onbedoelde stofwolken leveren op hun beurt een dodelijke radioactieve stofwolk op met een halfwaardetijd van 4,5 miljard jaar en een chemische toxiciteit gelijk aan natuurlijk uranium.

In 2004 publiceerde Robert Soeterik (antropoloog, gespecialiseerd in Irak, en verbonden aan Middle East Research Associates te Amsterdam) in de landenreeks van het Koninklijk Instituut voor de Tropen en NOVIB een 80 bladzijden tellende gedetailleerde beschrijving van de geschiedenis, politiek, samenleving, geografie, cultuur, natuur, milieu en mens in Irak. Daarin schetst hij niet alleen de verwoesting en chaos die de Amerikaans-Britse bezettingsmacht heeft veroorzaakt maar ook ¨de verontreiniging van de leefomgeving door munitie van de anti-Irak-coalitie waarin verarmd uranium is verwerkt¨. Volgens Soeterik komt na de inslag radioactief metaal in stofdeeltjes vrij en verontreinigt de directe omgeving.

Volgens Soeterik verspreiden deze deeltjes zich via de lucht in de weide omgeving. Wanneer mensen via inademing of via hun voedsel met verarmd uranium in contact komen kan dit ernstige gezondheidsproblemen veroorzaken, aldus Soeterik. Door Iraakse en buitenlandse onderzoekers is inmiddels aangetoond dat het aantal gevallen van kanker en ernstige geboorte afwijkingen sinds de bombardementen met verarmd uranium sinds 1991 sterk is gestegen. De soorten aandoeningen die nu na deze bombardementen in Irak gevonden worden werden eerder alleen gezien in het gebied rond Tsjernobyl en Hiroshima. Volgens Soeterik hebben de bombardementen van de anti-Irak-coalitie ook veel water- en rioolsystemen vernietigd en waren elektriciteitscentrales (in strijd met bestaande oorlogsconventies) regelrecht doelwit.

Het bovenstaande leidt tot de logische conclusie dat de slachtoffers van de illegale oorlog in Irak recht hebben op vergoeding van hun schade, net als de slachtoffers van Lockerbee en de Holocaust dat hadden. Slachtoffers van illegale acties hebben in de regel altijd recht op vergoeding van hun schade. Dat is in het geval van Irak niet anders. Het maakt daarbij niet uit of de onrechtmatige gedraging veroorzaakt is door een enkeling of door een – adhoc - samenwerkingsverband van verschillende soevereine staten. Voor de slachtoffers kan het samenwerkingsverband als voordeel hebben dat ze de individuele staten in dat verband hoofdelijk aansprakelijk kunnen stellen voor de gehele door het verband veroorzaakte schade.

Er is geen enkel argument te bedenken waarom de slachtoffer van de illegale oorlog in Irak hun eigen zouden schade moeten dragen, nu die schade in direct causaal verband staat tot de politieke goedkeuring van de minister-president voor de illegale oorlog in Irak kunnen ze daarvoor bij Nederland zin. De voorzieningsrechter in Den Haag (LJN:AF6540, KG 03/331) oordeelde al op 31 maart 2003 dat het verlenen van politieke steun in deze kwestie, ook als het niet gepaard gaat met feitelijke (militaire) handelingen, van belang kan zijn voor het draagvlak van militaire acties van derden, in dit geval de VS c.s., in de internationale verhoudingen. De politieke steun van de minister-president is dus ook van belang voor het draagvlak van die acties van derden als die acties illegaal zijn. En iedereen in Nederland weet dat het creëren van politiek draagvlak voor een illegale oorlog strafbaar is, dat volgt logisch uit het Wetboek van Strafrecht en de processen van Nuremberg

De politieke en strafbare misstappen van de minister-president kunnen Nederland dan ook duur komen te staan. Libië betaalde in verband met zijn betrokkenheid bij de aanslag op Pan Am vlucht 103 boven het Schotse Lockerbie uiteindelijk 2,7 miljard dollar schadevergoeding voor de 270 slachtoffers. Dat is een bedrag van tien miljoen dollar per slachtoffer. Naar Iraakse maatstaven omgerekend kan Nederland tot nu toe aansprakelijk worden gehouden voor een schadepost van duizend miljard dollar (honderdduizend maal 10 miljoen dollar), oftewel 7,3 keer de inkomsten van de rijksoverheid over het jaar 2006. Dat zal een overheidstekort opleveren wat minister Zalm in geen decennia weggewerkt krijgt. Uiteraard kan Nederland de last weer verhalen op de overige leden van de Coalitie van de Gewilligen maar dat vergoed nog niet de morele zondeval waar Nederland in gestort is door de politieke goedkeuring van de minister-president.

Naast deze civielrechtelijke gevolgen kleven er ook strafrechtelijke consequenties aan de politieke goedkeuring voor de oorlog in Irak. Daarbij is het van belang als eerste te constateren dat Nederland nooit een oorlogsverklaring aan Irak heeft afgegeven, althans daarover is niets gepubliceerd en ook in de bekende Eric O zaak is nooit aan de orde geweest dat er in Irak toestand van oorlog bestond. Deze constatering is van belang voor de werking van artikel 87a van het Wetboek van Strafrecht, dat artikel bepaalt namelijk dat onder een bevriende staat wordt verstaan een buitenlandse mogendheid waarmede Nederland niet in een gewapend conflict is gewikkeld. En titel III van het Wet gaat over misdrijven tegen hoofden van boek van Strafrecht bevriende Staten en andere internationaal beschermde personen. Hoe dictatoriaal Saddam Hussein ook was, hij was volgens het Nederlands Strafrecht hoofd van een bevriende staat en hij genoot derhalve dien overeenkomst de bescherming van het Nederlands Strafrecht.

Volgens artikel 115 van het Wetboek van Strafrecht wordt een aanslag op het leven van een hoofd van een bevriende staat gestraft met ten hoogste 15 jaar, ook hem van zijn vrijheid beroven kost 15 jaar gevangenisstraf zelfs als de dader minister-president is. Dat het staatshoofd van de bevriende staat Irak mede ten gevolge van het politieke akkoord van de minister-president voor de oorlog in Irak van zijn vrijheid beroofd is hoeft geen betoog, Hussein is onttroond en hij wordt geregeld als arrestant van de anti-Irak-troepen voor een rechtbank in Irak geleid. Er was zelfs opzet om hem met geweld van zijn vrijheid te beroven. Een woordvoerder van de Coalition of the Willing verklaart immers op 10 maart 2003 ¨Well clearly the coalition of the willing will be a coalition assembled for the purpose of using force to disarm Saddam Hussein¨, en op donderdag 20 maart 2003 ging de Nederlandse minister-president daarmee akkoord onder vermelding van het feit dat tot het verdedigen van de internationale rechtsorde óók behoort dat degenen die het recht sinds jaar en dag brutaal schenden, uiteindelijk niet vrijuit mogen gaan. Dat geldt voor de minister-president uiteraard niet minder, ook hij behoort zich aan het recht te houden, ook hij dient niet vrijuit te gaan als hij het recht schendt, zeker als daarbij doden vallen.

Aansluitend op een strafklacht ex. artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering heeft de Hoge Raad (LJN:AU9736, R05/168HR) op 07 april 2006 bepaald dat de minister-president zijn misdrijven in het kader van de oorlog in Irak en het lidmaatschap van de Coalitie van de Gewilligen slechts kan hebben begaan dan hetzij met schending van een bijzondere ambtsplicht, hetzij met gebruikmaking van macht, gelegenheid of middel, hem door zijn ambt geschonken, zodat bij een eventuele vervolging de strafverzwarende omstandigheden van artikel 44 van het Wetboek van Strafrecht niet buiten beschouwing kan worden gelaten. Dat betekent dat de 15 jaar voor het beroven van de vrijheid van het hoofd van de bevriende staat Irak met een derde verhoogd kan worden tot 20 jaar. Deze constatering van de Hoge Raad levert voor de verdachte minister-president het voordeel op dat hij alleen vervolgd kan worden indien de Kroon of de Tweede Kamer een daartoe strekkende opdracht geeft, dat volgt uit artikel 119 van de Grondwet in samenhang gelezen met artikel 4 Wet van 22 april 1855, Stb. 33, houdende regeling der verantwoordelijkheid van de hoofden der Ministeriële Departementen en artikel 483 leden 1 en 2 van het Wetboek van Strafvordering.

Het beklag tegen de minister-president, het gehele dossier staat op www.hetbeklag.nl, omvatten niet alleen het schenden van de artikelen in titel III van het wetboek van strafrecht maar de hele range aan strafbare feiten die het plegen van een illegale oorlog met zich mee brengt. Daarbij moet onder andere gedacht worden aan (massa)moord, doodslag, misdrijven tegen de vrede, diefstal, vernieling van andermans eigendommen, vervuiling van de leefomgeving in Irak, gebruik verboden massavernietigingswapens, lidmaatschap van een criminele/terroristische organisatie en gezien de hoeveelheid verarmd uranium die is gebruikt zelfs van (pogingen tot) genocide. Dit is geen limitatieve opsomming van verdenkingen die bestaan tegen de minister-president en de overige leden van de Coalitie van de Gewilligen maar slechts een summiere lijst.

Wie het gehele Irak dossier in ogenschouw neemt kan zich verbazen over het feit dat het politieke akkoord van de minister-president voor de oorlog in Irak niet ten minste het aftreden van de minister-president tot gevolg heeft gehad, een grotere vergissing had hij immers niet kunnen maken. De wetgever heeft niet voor niets titel III van het Wetboek van Strafrecht ingevoerd, de wetgever heeft niet voor niets moord, doodslag en genocide strafbaar gesteld. De Verenigde Naties hebben niet voor niets in hoofdstuk VI van het Handvest een vreedzame regeling voor geschillen opgenomen, en niet voor niets staat in artikel 42 van dat Handvest dat alleen de VN Veiligheidsraad bevoegd is tot het inzetten van lucht-, zee- of landstrijdkrachten van Leden van de Verenigde Naties om een conflict te beslechten. Gegeven al deze nationale en internationale dwingendrechtelijke bepalingen stond het de minister-president niet vrij om politiek akkoord te gaan met de illegale oorlog in Irak.

De vrijheid die artikel 51 van het VN Handvest aan VN leden biedt om individuele of collectieve zelfverdediging toe te passen maakt dat niet anders, er was immers geen sprake van direct dreigend gevaar waartegen noodzakelijke verdediging geboden was. De argumenten om tegen Irak ten oorlog te trekken waren gemanipuleerd en de oorlog werd al zeker meer dan zes jaar zeer actief voorbereid door de Amerikaanse president en zijn achterban. Oorlog met voorbedachte rade dus, en de minister-president heeft dat goed gekeurd. Daarnaast heeft hij op geen enkel moment afstand genomen van de oorlog in Irak. Ministers die dat wel (proberen te) doen worden door de minister-president op hun vingers getikt en terug gevloten. De minister-president blijft zijn illegale besluit verdedigen en hij is als persoon en in daad onafscheidelijk van de Coalitie van de Gewilligen, ook heeft hij nooit op enig moment zelfs maar een poging gedaan om zich te distantiëren van de misdaden van de Coalitie van de Gewilligen.

Ondanks de rechtsbescherming die de wet in het onderhavige geval biedt ministers en kamerleden bij strafrechtelijke vervolging maakt de politiek zichzelf natuurlijk volstrekt belachelijk indien het niet overgaat tot de strafrechtelijke vervolging van de minister-president. Het kan niet zo zijn dat Hussein verantwoordelijk wordt gehouden voor de dood van 5.000 Koerden terwijl met geen woord wordt gerept over de tenminste 100.000 doden die Bush, Balkenende en Blair op hun geweten hebben, om over de pogingen tot genocide van het Iraakse volk nog maar niet te spreken. Er is in Nederland geen beleid dat de vervolging van minister-presidenten in de weg staat. In tegendeel zelfs. Het beleid in Nederland is er op gericht om zeer actief in woord en daad oorlogsmisdadigers te vervolgen. Dat is sinds het aantreden van de huidige minister-president niet verandert, wat het anders maakt is dat minister-president Balkenende op 19 maart 2003 overnight de volgende te vervolgen oorlogsmisdadiger is geworden.

Bovendien is het moreel en budgettair noodzakelijk dat de minister-president (en de overige Nederlandse verantwoordelijken voor de oorlog in Irak) vervolgd worden. Niet vervolgen en dus het vergoeilijken en laten voortbestaan van de strafbare gedragingen van deze misdadigers kan, los van het herhalingsgevaar, Nederland duur komen te staan. Uit een notitie van het ministerie van VROM van maart 2005 rond de aansprakelijkheidsproblematiek van UMTS basisstations en hoogspanningslijnen blijkt dat de overheid er van uit gaat dat uit de Grondwet en het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens volgt dat de overheid gehouden is passende maatregelen te nemen om de gezondheid van personen te beschermen. Die maatregelen kunnen volgens de notitie bestaan uit (verscherpt) toezicht en regelgeving, maar die maatregelen kunnen natuurlijk ook bestaan uit het strafrechtelijk vervolgen van de overheidsfunctionarissen die met hun werk levens in gevaar brengen en aanzienlijke vermogensschade veroorzaken. Er is een plicht tot beperking van de schade. En onder de voorwaarde dat zijn opvolger niet soortgelijke fouten maakt brengt vervolging van de minister-president beperking van de nu al niet te becijferen schade met zich mee. Update 11/10/2006 Het geweld in Irak tot nu toe heeft tot heel veel meer burgerdoden geleid dan eerder gedacht. De eerdere onderzoeken van The Lancet dat er 100.000 doden waren te betreuren moet in die zin gecorrigeerd worden dat het aantal burger doden thans naar aller waarschijnlijkheid 600.000 bedraagt. De Volkskrant publiceert daarover vandaag. Ook het NRC publiceert er over en het officiele rapport staat hier.

Update 11/10/2006

 

Het geweld in Irak tot nu toe heeft tot heel veel meer burgerdoden geleid dan eerder gedacht. De eerdere onderzoeken van The Lancet dat er 100.000 doden waren te betreuren moet in die zin gecorrigeerd worden dat het aantal burger doden thans naar aller waarschijnlijkheid 600.000 bedraagt. De Volkskrant publiceert daarover vandaag. Ook het NRC publiceert er over en het officiele rapport staat hier.

gearchiveerd onder: ,